Aan Eberhard Bethge Tegel, 18 juli 1944
“De mens wordt opgeroepen Gods lijden aan de goddeloze wereld mee te lijden. (…) Hij moet ‘werelds’ leven, zo juist deelt hij in Gods lijden. Hij mag ‘werelds’ leven en juist dan deelt hij in het lijden van God, d.w.z. hij is bevrijd van alle onechte religieuze bindingen en belemmeringen. Christen zijn wil niet zeggen, op een bepaalde manier religieus zijn, of op grond van een of andere methodiek iets uit jezelf maken, (…), maar het betekent mens zijn. Je wordt geen christen door religieus te handelen, maar door, levend in de wereld, te delen in Gods lijden.(curs. door mij) (…) ‘Bekering’ (‘Metanoia’) betekent: niet in de eerste plaats denken aan eigen noden, problemen, zonden en angsten, maar zich mee laten nemen op de weg van Jezus Christus in het Messiaanse gebeuren.”
Aan Eberhard Bethge Tegel, 21 juli 1944
“Ik heb de laatste jaren steeds meer de diepe aardsheid van het christendom leren doorgronden. De christen is … gewoon een mens, zoals Jezus mens was. Niet de vlakke, banale aardsheid van rationalisten, bedrijvigen, gemakzuchtigen of wellustigen maar de diepe, gedisciplineerde aardsheid, doortrokken van het besef van dood en opstanding. Later heb ik ervaren en ik ervaar het tot op dit moment, dat je pas leert geloven als je midden in de aardsheid van dit leven staat; als je aards leeft, dus met alle taken en problemen, successen en mislukkingen, met alle ervaringen en twijfels; zo word je een mens, een christen .”
“Ik zou niet aan de grenzen, maar in ’t midden van ons bestaan van God willen spreken; en niet bij onze zwakheden, maar daar waar we sterk zijn, dat wil dus zeggen, niet bij dood en schuld, maar in het volle leven en waar het goede in de mens aan de dag treedt. Het komt mij voor, dat het beter is, aan de grenzen te zwijgen en het onoplosbare onopgelost te laten. (…) God is midden in ons leven en tegelijk steeds ‘van de overzijde’.” (30 april 1944)
“Wat is God? Niet in de eerste plaats een algemeen geloof aan Gods almacht enz. Dat is geen werkelijk beleven van God, maar een verlengstuk van de wereld. De ontmoeting met Jezus Christus. Ervaren dat hier heel het menselijke bestaan wordt omgekeerd, want Jezus bestaat alleen ‘voor de anderen’. Dit ‘zijn voor anderen’ van Jezus is de ervaring van de transcendentie! Pas uit dit ‘bevrijd zijn van zichzelf’ uit dit ‘leven voor anderen’ tot het einde toe, ontspringen almacht, alwetendheid en alomtegenwoordigheid. Geloof wil zeggen: deelnemen aan dit zijn van Jezus (menswording, kruis en opstanding). Onze verhouding tot God is geen ‘religieuze’ houding (…) maar een nieuw leven, ‘alleen voor de anderen’, het betekent ons deelnemen aan het leven van Jezus.” (3 augustus 1944, “Schema voor een studie”)
Dietrich Bonhoeffer (bron niet meer te vinden)
Pingback: Een spiritualiteit waar je niets aan hebt! | Rinie Altena