Job

2:13-3:6
Ze zitten bij hem neer op de aarde,-
zeven dagen en zeven nachten,
en geen die een woord tot hem spreekt,
want ze hebben gezien
dat de pijn zeer groot is.
Daarna
opende Job zijn mond
en vervloekte hij zijn dag.

Job antwoordt
en zegt:
de dag verga waarop ik werd geboren,-
de nacht die zei:
ontvangen is een kerel!
Die dag
worde duisternis,
nooit zoeke hem God uit den hoge,
niet schijne over hem een lichtglans!-
mogen hem overdekken
duisternis en schaduw des doods,
boven hem wonen een wolkendek,-
mogen hem overvallen
verduisteringen van de dag!
Die nacht, donkerheid neme hem weg,
hij worde niet verenigd
met de dagen van het jaar,-
in de telling van de maanden
moge hij nooit komen!
10:2-10:8
Ik zal tot God zeggen:
maak mij niet tot boosdoener,-
doe mij weten
waarover ge met mij twist!
Doet het u goed dat ge verdrukt,
dat ge de moeite
van uw handpalmen verwerpt,-
en over het beraad van boosdoeners
licht laat schijnen?
Hebt ge ogen van mensenvlees?-
als ge ziet zoals een sterveling ziet!
Zijn als de dagen van een sterveling
uw dagen,-
of uw jaren
als de dagen van een vent?,
dat ge zoekt naar ongerechtigheid bij mij,-
en naar zonde bij mij vráágt,
ofschoon ge weet
dat ik geen boosdoener ben,-
maar niemand die uit uw hand kan redden!
Uw handen hebben mij gewrocht,
mij gemaakt,-
daarna bent u omgedraaid,
en verslindt u mij!
13:22-24
Roep, dan geef ik antwoord,-
of ik zal spreken
en geef gij dan repliek!
Waarin liggen voor mij ongerechtigheden
en zonden?,
mijn overschrijding en mijn zonde,
doe mij die weten!
Waarom verbergt ge uw aanschijn,-
en houdt ge mij
voor een vijand van u?
Zie, ik schreeuw ‘moord!’
maar krijg geen antwoord,-
ik roep om hulp
maar er is geen recht.
19:8-10
Mijn pad heeft hij versperd,
ik kan niet verder,-
over mijn banen
heeft hij duisternis gelegd.
Mijn glorie heeft hij van mij afgestroopt,-
weggehaald
de kroon van mijn hoofd.
Hij sloopt mij rondom: daar ga ik!-
heeft als een boom uitgerukt
mijn hoop.
20:15,16
Daarom ben ik
door zijn verschijning verbijsterd,-
bemerk ik hem
dan ben ik een en al schrik voor hem.
God heeft mijn hart week gemaakt,-
de Almachtige
heeft mij verbijsterd.
30:19-21
Hij heeft mij in het slijk geworpen,-
ik vertoon gelijkenis
met stof en as.
Ik roep tot u om hulp en u antwoordt niet,-
hier sta ik,
maar gij schenkt mij geen aandacht.
Ge zijt voor mij veranderd in een bruut,-
met botte hand bestrijdt ge mij.

42:8b
en Job, mijn dienaar,
moge voor u bidden,-
want zijn aanschijn zal ik opheffen
zonder
met u te doen naar de dwaasheid
dat ge niet recht van mij gesproken hebt,
zoals mijn dienaar Job!

(De Naardense Bijbel; Pieter Oussoren)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s