«Je mag het lege land niet afsluiten,» zei hij.
Hij keek me aan. Ik knikte nog maar eens. Ik had geen idee wat hij bedoelde.
«Eerst is het een woestijn, dat land,» zei hij. «Een reuze kale boel. Daar moet je aan wennen. Maar je moet geduld hebben. Na drie jaar groeit daar gras. Na vier jaar staan er bloemen en struiken. Na vijf jaar staat er een lucht boven die blauwer is dan andere luchten, de vogels vliegen er sneller en fluiten harder, de wind blaast er met groter tederheid. Het water is er koud en schoon, de stilte is dieper en de nacht zaait geen losse sterren, maar een sterrenhemel die jouw wereld zal verbinden met die van alle anderen.»
Hij schoof het bandje van een sigaar en gaf het me. Verstopt in een grijze wolk zei hij: «Als je daar eenmaal bent, zul je merken dat het lege land vruchtbaarder is dan je andere landen. Het is een bron, een sleutel. Je mag het niet afsluiten. Blijf er wonen.»
Pauline van de Ven