Hoe moet ik woorden geven aan een deel van ons/mijn leven waar ik nog steeds geen sluitend verhaal voor kan vinden… Ik ben er in ieder geval niet mee in het reine…
In de tijd van ons huwelijk (1980) droomden we al van een klooster/gemeenschap waar gasten hun draai weer zouden kunnen gaan vinden en dat, vormgegeven met een aantal vrienden. Iets waar mijn zoon nu in leeft. En een kapel waar dagelijks wordt gebeden… Een droom.
In 1999 hadden we een vrijstaande woning laten bouwen en zo kwam een steeds terugkerende droom van mijn vrouw uit; een huis waar je omheen kon lopen… Nou dat kon heel goed bij deze vrijstaande woning! Maar het verlangen en de onrust bleef. Bijna hadden we met de Spil een pand in Appelscha gekocht (van Boele Ytsma). Vanwege de afgelegen ligging ging dat niet door. Toen (eind 2002) kwam er een mail…. “woongroep Haiku zoekt ouder echtpaar; uit de kinderen”. Dat waren wij!
Juli 2003 trokken we in onze kamers; er was keihard gewerkt om de kapel in de kelder te realiseren. Dat was mijn eis om te komen. Erg mooie plek waar zes jaar lang vrijwel elke avond werd gebeden. Dat was de eerste ‘mantra’ van onze gemeenschap; de dagelijkse gebeden na het luiden van de papklok. De tweede mantra die mij onmiddellijk te binnen schiet waren de klus-dagen, -weken en -maanden. Ik heb van mijn leven nog nooit zoveel geklust. Kamers, badkamer, atelier; ik heb ik weet niet hoeveel schroeven aangedraaid… Een flink stigma aan mijn been heb ik er, als herinnering, aan overgehouden.
De derde mantra was de ruimte voor gastvrijheid. Door de jaren heen hebben we meerdere mensen drie maanden te gast gehad of korter. De leukste daarvan was voor mij onze prachtige Oekraïense en haar dochter. Vooral de herinnering aan een ‘roessisch’ feestje tot diep in nacht met veel zang. En de gastenmaaltijden natuurlijk.
“Wie niet flexibel is moet niet in een klooster gaan wonen”; Thomas van Kempen
De groep…. We tekenden voor minimaal 7 jaar voor elkaar; zeven, later acht, volwassenen. Een echtpaar vertrok iets eerder en aan het eind wilde nog maar een gezin verder. In het begin zaten we gemiddeld met 4-5 mensen in de kapel; aan het eind 1-2. Ik heb nog steeds geen idee waarom het eigenlijk nooit echt leuk werd. Iedereen deed zijn stinkende best met datgene wat men had en kon. Was het dan ‘nooit goed genoeg’? Was het teveel idealisme? Zaten we te dicht op elkaar lip (we hadden geen eigen appartement)? Gerda en ik waren in ieder geval geen ‘echt leuk’ echtpaar. Waren we niet flexibel genoeg? Ik in ieder geval niet. Wij waren een belemmering voor de idealen van de anderen; zoals er op een gegeven moment gezegd werd.
Hadden we geen goede begeleider? Geen idee. Het beeld wat de afgelopen dagen door mijn hoofd heen ‘beweegt’ is dat van een catamaran waarbij iedereen van ons probeert, door te duwen, te trekken en in de touwen te hangen, de boot ergens anders heen te sturen waardoor de boot geen vaart en richting krijgt. Steeds maar pogend de boot meer of minder vaart te geven… Een vruchteloos ploeteren… En dat maakt je moe… En de ‘vaart/flow’ kwam er maar niet in. Je kan teveel van elkaar vragen … (zie Stefan Paas in: Stadsklooster)
En zo ging een ieder zijns/haars weegs… Einde woongroep. Wij hadden in ieder geval, dankzij Gerda, het geluk om Zoureha (en later ook haar broer) in ons gezin te mogen opnemen als vrucht van die tijd. Een genade op ongenade…