Ik weet niet maar waarom maar op De Avonden van van het Reve na heb ik niets met literatuur. Houd het op een ziekte/handicap. Ik heb wel iets met poëzie. Net als met Dylan zijn er regels die maar niet uit mijn hoofd verdwijnen. Zij zeggen iets wat ik niet kan uitleggen. De zeggingskracht van sommige zinnen die is zo groot…
Mijn liefde voor Ida Gerhardt begon met haar vertaling van de psalmen. De poging om zo dicht mogelijk bij de brontekst te blijven sprak mij aan; ik las ze graag. Door mijn broer Peter en de liefde voor haar van mijn schoonmoeder en mijn schoonzus begon ik langzaam aan de gedichten te lezen en kwam ik prachtige dingen tegen. Maar ook haar verbondenheid met de IJssel en zelfs het veer bij Zalk (=jeugdherinnering) deed daarbij iets.
En als boekenfanaat moest dus ook het verzameld werk hebben. Nu gebruik ik met enige regelmaat een gedicht van haar op datgene te kunnen zeggen waar geen woorden voor zijn (zie Peter).
Een gedicht geeft mijn beleving van mijn jeugd/gezin weer maar ook de ‘zegening’ die daar overheen licht.
Het gebed
Drie maal per dag, naar vaste wetten,
nemen zij de eigen plaatsen in,
en gaan zich rond de tafel zetten;
van haat eendrachtig: het gezin.
De vader heeft het mes geslepen,
De kinderen wachten, wit en stil.
De moeder houdt haar bord omgrepen,
alsof zij het vergruizelen wil.
Een grauw: dan vouwen zij de handen,
de disgenoten in het huis:
van tafelrand tot tafelranden
geschikt tot een onzichtbaar kruis.
Ida Gerhardt (1905-1997)
uit: Het levend monogram
En dit…
De gestorvene
Zeven maal om de aarde gaan,
als het zou moeten op handen en voeten;
zevenmaal om die ene te groeten
die daar lachend te wachten zou staan.
Zeven maal om de aarde gaan
Zeven maal over de zeeën te gaan,
schraal in de kleren, wat zou het mij deren,
kon uit de dood ik die ene doen keren.
Zeven maal over de zeeën gaan –
zeven maal om met z’n tweeën te staan.