De liefde is geduldig,
zij is vriendelijk,
de liefde is niet jaloers,
de liefde pronkt niet,
zij doet niet gewichtig,
zij handelt niet ongepast,
zij zoekt niet haar eigen belang,
zij wordt niet verbitterd,
zij denkt geen kwaad,
zij verblijdt zich niet over de ongerechtigheid,
maar verheugt zich over de waarheid,
zij bedekt alle dingen,
zij gelooft alle dingen,
zij hoopt alle dingen,
zij verdraagt alle dingen.
De liefde vergaat nooit.
Wat dan profetieën betreft,
zij zullen tenietgedaan worden,
wat talen betreft, zij zullen ophouden,
wat kennis betreft, zij zal tenietgedaan worden.
Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele,
maar wanneer het volmaakte zal gekomen zijn,
zal wat ten dele is, tenietgedaan worden.
Toen ik een kind was,
sprak ik als een kind,
dacht ik als een kind,
overlegde ik als een kind,
maar nu ik een man geworden ben,
heb ik het kinderlijke tenietgedaan.
Nu immers kijken wij door middel van een spiegel in een raadsel,
maar dan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht.
Nu ken ik ten dele,
maar dan zal ik kennen,
zoals ik zelf gekend ben.
(Nieuwe Statenvertaling)
Al spreek ik in de talen van mensen
en engelen,
maar liefde heb ik niet,-
ik ben niets.
En al deel ik alles wat van mij is uit,
en al geef ik mijn lichaam prijs
om mij te laten verbranden,
maar liefde heb ik niet,-
ik ben nergens nuttig voor.
De liefde heeft lange adem,
goedertieren is de liefde,
niet afgunstig,
de liefde praalt niet, blaast zich niet op,
gedraagt zich niet grof, zoekt niet zichzelf,
raakt niet beledigd,
is geen boekhoudster van het kwaad,
is niet verheugd over het onrecht
maar verheugt zich over waarachtigheid;
alles bedekt zij, tegen alles in gelooft zij,
in alles hoopt zij, in alles volhardt zij.
De liefde vergaat nimmermeer;
hetzij profetieën, zij zullen afgedaan hebben,
hetzij vreemde talen, ze zullen ophouden,
hetzij kennis, ze zal afgedaan hebben.
Ten dele is immers ons kennen
en ten dele is ons profeteren;
maar wanneer het volmaakte komt
zal wat ten dele is afgedaan hebben.
Toen ik een klein kind was
sprak ik als een kind, voelde ik als een kind,
redeneerde ik als een kind;
toen ik een man werd
heb ik afgelegd wat des kinds was.
Ja, nú kijken wij met een spiegel
in een raadsel,
maar dán: van aangezicht tot aangezicht!
Nú ken ik ten dele,
dán zal ik ten volle kennen,
zoals ik ten volle word gekend.
(De Naardense Bijbel; Pieter Oussoren)
Pingback: Vergeving en Offer | Rinie Altena
Pingback: Kerk als een tegendraadse oefenplaats? | Rinie Altena
Pingback: Vergeving en Offer | Rinie Altena