Het geestelijk leven is in de eerste plaats leven. Het is niet alleen iets dat moet gekend en bestudeerd worden. Zoals alle leven wordt het ziek en sterft het als het ontworteld wordt uit zijn eigen grond. De genade is geënt op onze natuur en de hele mens wordt geheiligd door de tegenwoordigheid en de werking van de Heilige Geest. Daarom is dan ook het geestelijk leven niet een leven dat totaal ontworteld is uit de menselijke situatie en dat zou overgeplant zijn naar het rijk der engelen. We leven als geestelijke mensen als we leven als mensen die God zoeken. Als we geestelijk willen worden, dan moeten we mens blijven. En als dit niet duidelijk uitkomt in de theologie, dan is het mysterie van de Incarnatie zelf daar een uitvoerig bewijs voor. Waarom is Christus mens geworden, tenzij om de mensen te redden door hen op mystieke wijze te verenigen met God door zijn eigen geheiligde mensheid? Jezus leefde het gewone leven van de mensen van zijn tijd om het leven van de mensen van alle tijden te heiligen. Als we geestelijk willen zijn, laat ons dan eerst en vooral ons leven leven. Laten we de verantwoordelijkheden en de onvermijdelijke verstrooiingen niet vrezen van dat werk waarvoor we bestemd zijn door Gods wil. Aanvaarden we de werkelijkheid om aldus onszelf te vinden, verdiept in de levengevende wil en wijsheid van God, die ons overal omringt.
Allereerst moeten we zeker weten waar we mee bezig zijn. Het geloof alleen kan ons het licht verschaffen om te zien dat we Gods wil moeten vinden in ons dagelijks leven. Zonder dit licht zijn we niet in staat om de juiste beslissingen te treffen. Zonder deze zekerheid kunnen we geen bovennatuurlijk vertrouwen en geen vrede bezitten. We struikelen en vallen voortdurend, zelfs al zijn we ten zeerste verlicht. Maar als we in echte geestelijke duisternis verkeren, dan weten we zelfs niet dat we gevallen zijn.
Thomas MERTON, Contemplation in a World of Action, Doubleday & Company, New York, 1971, blz. 225